Navigatie

 

geschreven door D. van E.

 

Ivar keek toe hoe een jong meisje haar kinderwagen de trein in tilde. Ze veroorzaakte een opstopping tussen de schuifdeuren met haar grote, vierwielige, geveerde wagen, die eruitzag alsof ze er de toendra mee kon oversteken; zelf was ze gekleed in een strakke zwarte jas met een grote bontkraag die haar marmerblanke gezicht omlijstte. Mannelijke passagiers snelden toe om haar te helpen tillen, en dromden om haar heen als bijen om hun koningin. Het viel Ivar op hoe klein en hulpeloos ze eruitzag achter haar omslachtige gevaarte; tegelijk was er een vanzelfsprekendheid in haar manier van doen, een kracht die ze putte uit haar rol van jonge moeder. Stel je voor, dacht Ivar; stel je voor dat je dag in dag uit met zo’n hummeltje in de weer bent: wat een organisatie vergt dat, wat een toewijding. Een onderneming van jaren, van een mensenleven, tot een volwassenen mens je verlaat om zelf aan die onderneming te beginnen. Hoe kwam het toch dat iedereen zomaar aan die onderneming begon? Het meisje kon nog geen 25 zijn, maar daar stond ze, op het perron in de spits met haar terreinwagen, ploeterend in de winterkou, met nog eens 25 jaar zorg voor de boeg. Zou ze er zich van bewust zijn wat ze zich op de hals had gehaald?


Ivar dacht aan Hans en Mirjam met hun twee kinderen. Ze waren na een paar jaar uit de stad verhuisd en woonden nu in een nieuwbouwhuis in een vinexwijk. Met ruimte om te parkeren en een tuin om in te spelen. Binnen was de vloer bezaaid met speelgoed, en het rook er naar eten en vuile was. Als je op bezoek ging, was je de hele dag omringd door de kinderen, die met hun behoeften alle aandacht opeisten. Hans en Mirjam waren papa en mama geworden, en het kinderloze leven dat Ivar nog steeds leidde was voor hen een verre herinnering geworden. Het leek haast of ze Ivar ook als een kind behandelden, een kind dat gevoed en tevredengesteld moest worden. Ze boden hem een reeks versnaperingen aan en informeerden plichtmatig naar zijn werk en naar oude vrienden, ze toonden zich betrokken bij zijn liefdesleven, ze luisterden geduldig naar zijn belevenissen; maar het leek wel of zijn zorgen en beslommeringen voor hen nu kinderspel waren geworden. Alsof zijn leven gemakkelijk was in hun ogen, of zelfs gemakzuchtig.


Ivar stapte uit op zijn station en wandelde door de motregen naar zijn fiets. Op weg naar huis passeerde hij enkele bakfietsen die uitpuilden van het kroost, een zwoegende moeder achter het stuur. In het donkere huis was het koud en stil. Ivar draaide de verwarming aan en ontstak de lichten; daarna bekeek hij zijn mail. Er waren wat berichten die met zijn werk op school van doen hadden; daarnaast was er een mail van Pieter, die hij lang niet had gesproken.


Ze troffen elkaar in een buurtcafé. Pieter had korter haar dan de laatste keer, en maakte een tamelijk opgewekte indruk. ‘Ik ben aan de vrouw,’ grijnsde hij. Het was al een tijdje geleden dat Pieter een vriendin had gehad. ‘Good for you,’ zei Ivar. ‘En? Jong, oud, dik, dun, blond, donker?’ ‘Een paar jaar jonger dan ik,’ antwoordde Pieter. ‘Donker, klein. Echt een heel leuk meisje. Ze speelt viool, conservatorium. Ik heb haar bij een concert ontmoet.’ ‘Conservatorium,’ zei Ivar. ‘Klinkt serieus.’ Hij keek Pieter onderzoekend aan. Pieter lachte. ‘Het is wel een ambitieus type, ja. Ze speelt in een kwartet, en ze geeft les aan huis en op de muziekschool. Ze is altijd met haar muziek bezig.’ ‘Speel je zelf nog?’ vroeg Ivar. ‘Ja, hier en daar,’antwoordde Pieter. ‘Soms. Maar door mijn werk heb ik niet zo veel tijd meer.’ Er viel een korte stilte. ‘Zien jullie elkaar vaak?’ vroeg Ivar. Pieter antwoordde: ‘Ze heeft het heel druk. Meestal in het weekend.’ Hij stond op om te gaan roken.


Terwijl Pieter buiten stond, keek Ivar het café rond. In de hoek zat een stel dat in een innig gesprek verwikkeld was. Ze leunden naar elkaar toe over het tafeltje heen, en praatten gedempt. Soms sloeg het meisje haar ogen even neer, om daarna de jongen weer lachend aan te kijken. Eén keer keek ze niet omlaag maar opzij, zodat het even leek of de lach voor Ivar was bedoeld. Ivar sloeg snel zijn ogen neer, alsof hij iets had gezien wat hij niet had mogen zien. Hij dacht aan Pieter, hoe de meisjes vroeger naar hem keken met zijn lange haar en zijn blauwe ogen. Alsof hij ze iets kon geven wat ze nodig hadden. Ivar dacht aan de relatieperikelen van Pieter, de jaloezie, de ontrouw, de breuk die telkens volgde na een paar jaar. Hij kon zich de namen van sommige meisjes niet meer herinneren. Nu was er weer dat conservatoriummeisje. Waarom zou het deze keer anders verlopen?


Pieter kwam weer binnen, handenwrijvend van de kou. Het viel Ivar op dat de meisjes niet meer opkeken. Toen er twee nieuwe glazen voor hen waren neergezet, vroeg Ivar: ‘Zou jij kinderen willen?’ Pieter keek hem verrast aan. ‘Hoezo?’ vroeg hij. ‘Bedoel je met haar?’ ‘Nee,’ antwoordde Ivar, ‘in het algemeen.’ Pieter zweeg even. Toen zei hij: ‘Dat hangt van de vrouw af. Als ik haar leuk genoeg vind, en zij wil kinderen, dan zeg ik geen nee.’ Ivar grijnsde. ‘Dus in principe wil je geen kinderen?’ Pieter keek verstoord. ‘Dat zeg ik toch niet?’ Ivar legde uit: ‘Als je zegt dat het alleen van de vrouw afhangt, dan bedoel je dus dat het wat jou betreft niet hoeft.’ Pieter protesteerde: ‘Ik bedoel alleen dat ik niet zomaar met de eerste de beste vrouw een kind zou nemen.’ Ivar vroeg lachend: ‘En wanneer is zo’n vrouw dan goed genoeg?’ ‘Nooit’, lachte Pieter. ‘Nee, ik bedoel dat we elkaar goed zouden moeten kennen, en dat er geen problemen zouden moeten zijn tussen ons.’ ‘Maar er zijn toch altijd problemen?’ vroeg Ivar. Pieter antwoordde gedecideerd: ‘Als ze problemen maken, gaan ze eruit.’ ‘Zoals de laatste,’ zei Ivar. ‘En wat voor problemen maakte zij?’ Pieter zuchtte, en zei na enige aarzeling: ‘Ze zat zo te zeuren over kinderen.’


Ivar wandelde naar huis langs de verlaten, donkere straten. In een portiek lag een zwerver te slapen in een versleten slaapzak, op een kartonnen doos die was uitgeklapt bij wijze van matras. Ivar kon zijn gezicht niet zien, alleen het vettige haar stak boven de slaapzak uit. Een grote cocon. Ivar stelde zich voor dat de man de volgende dag gevleugeld uit zijn slaapzak zou verrijzen, getransformeerd, verjongd, en direct op zoek zou gaan naar een wijfje om mee te paren. Maar in werkelijkheid zou dezelfde versleten man uit de versleten zak kruipen, om op zoek te gaan naar goedkope alcohol.


Thuisgekomen las Ivar in bed een boek over de oudheid. Een tijd waarin de man het voor het zeggen had, waarin de man heerste en veroverde, waarin oorlog een belangrijk deel van een mannenleven vulde. Vechten, doden en sterven. Een vrouw was er voor het nageslacht, en verder hoorde je er bar weinig over. Een vrouw kon een man corrumperen, week maken. Een goede man heerste over zijn vrouw zoals hij over de stad of de staat regeerde. Een goede man was een vader, een pater familias. Maar hoeveel tijd bracht zo’n man bij zijn kinderen door? Zijn vrouw zorgde voor de kleine kinderen en voor de dochters, en zelfs zij had vaak een slavin om voor de kinderen te zorgen. Meestal was er al een min om de kinderen te zogen; van jongs af aan werden de zorgtaken uitbesteed. De moeders maakten de beslissingen in het huishouden; de vaders beslisten over de toekomst van hun zonen, over onderwijs en opvoeding. Zonen vergezelden hun vaders waarschijnlijk af en toe bij een bezoek of een ceremonie; maar verder zagen zij hun vader slechts bij het avondmaal. Hun vader verwachtte van hen absolute gehoorzaamheid, absolute onderwerping aan de regels die hij had uitgevaardigd, aan de opvoeding die hij had uitgestippeld. Het hoogste wat een zoon kon verwachten, was in de voetsporen van zijn vader te treden. Een zoon moest een kopie worden van zijn vader. Zijn vader zocht zelfs zijn bruid voor hem uit. Het zou onverstandig zijn om zoiets belangrijks als een huwelijk af te laten hangen van zoiets vluchtigs als verliefdheid.


Ivar dacht aan zijn vader. Een stille, hardwerkende man, die plichtsgetrouw zijn taak als vader had vervuld. Die Ivar altijd van advies had gediend wanneer het nodig was, die streng was geweest op gezette tijden, maar ook liefhebbend en zorgzaam. Ivar herinnerde zich dat ze samen een konijnenhok hadden gebouwd. Ze waren samen het hout gaan kopen, en zijn vader had een bouwtekening gemaakt. Een hele zaterdagmiddag waren ze bezig geweest met zagen, timmeren en lijmen. Zijn vader had geduldig toegezien hoe Ivar moeizaam een plank doorzaagde, had hem uitgelegd hoe hij de zaag moest vasthouden en bewegen. Ivar was trots geweest op het resultaat, terwijl zijn vader in feite al het werk had gedaan. Zijn vader was een gegeven, een natuurverschijnsel. Nu probeerde hij zich zijn vader voor te stellen als mens, als persoon. Had hij zich vrij gevoeld, of juist gevangen? Had hij verwachtingen gehad die niet waren uitgekomen, of was zijn leven precies zo verlopen als hij had gedacht? Had hij ooit twijfels gehad over zijn rol als vader? Het was moeilijk te zeggen. Ze hadden het er nooit over gehad.


De volgende dag belde zijn moeder. Zoals altijd klonk ze monter en warm, maar ook een beetje ongeduldig. Ivar voelde zich traag en afwezig als hij met haar sprak, alsof hij niet meer zo goed kon nadenken doordat er een waas over zijn gedachten viel. Zijn moeder moest vaak dingen twee keer vragen voordat hij begreep wat ze bedoelde. Ze vroeg hoe het op school ging, hoe zijn plannen voor de feestdagen eruitzagen. Ze vertelde dat ze zondag naar de stad zou komen.


Ivar besteedde een deel van de dag aan nakijkwerk. Daarna deed hij boodschappen. In de supermarkt stonden wederom de moeders met hun volgeladen karren, hun bakfietsen geparkeerd voor de ingang, hun kinderen jengelend aan hun zijde of rondrijdend met hun eigen winkelwagentje. Het gezin als hoeksteen van de consumptie-industrie. Op alle verpakkingen, op reclameborden en op tv lachten je blije gezinsleden tegemoet, blonde lokken en hagelwitte tanden, hand in hand dartelend door luilekkerland. Energiek, vrolijk en onbezorgd. Alsof kinderen opvoeden één groot feest was. Ivar dacht aan Hans en Mirjam en hun vieze luiers, aan hun vermoeide ogen en de vlekken in hun vloerbedekking. Aan zijn vader die na het eten in slaap viel voor de tv. Maar stond hij hier dan niet zelf ook in de supermarkt om zijn eenpersoonskostje te kopen? Viel hij zelf niet ook wel eens in slaap na het eten, na een vermoeiende schooldag? Was zijn leven zoveel beter dan dat van de zwoegende vaders en moeders?


De volgende dag kwam zijn moeder op bezoek. Ze nam plaats op een van de stoelen rond de houten eet- en werktafel alsof ze een gravin was die bij een van haar pachters op bezoek ging: enigszins ongemakkelijk, maar haar uiterste best doend om dat te verbergen. Ze nam het kopje koffie dat hij haar aanbood uitbundig dankbaar aan, en deed enige observaties over de inrichting van zijn bescheiden appartement. Daarna vertrokken ze naar een tentoonstelling in het museum. Zijn moeder liep sinds de dood van zijn vader alle tentoonstellingen af, en toonde zich een gretig cultuurliefhebber. Ze stonden voor een groot 19e eeuws doek dat een bal of een officiële bijeenkomst voorstelde: mannen in strak uniform stonden naast vrouwen in hoepelrokken in een hoge zaal vol verguldsel en kroonluchters. De mannen droegen sabels, en de vrouwen hielden waaiers in hun hand. Hier stond de bloem der natie. Nergens een kind te bekennen.


Later op de dag zat Ivar met zijn moeder in een restaurant. Toen ze hun bestelling hadden geplaatst, vroeg zijn moeder: ‘Hoe is het in de liefde? Heb je al iemand ontmoet?’ De uitdrukking ‘in de liefde’ deed hem glimlachen, maar het woordje ‘al’ schoot hem in het verkeerde keelgat. Alsof zijn moeder zat te wachten tot hij een taak had vervuld. ‘Nee, mam,’ antwoordde hij enigszins geërgerd. ‘Als ik iemand ontmoet zal ik het je meteen melden.’ ‘Je hoeft niet zo gepikeerd te doen,’ zei zijn moeder. ‘Ik ben alleen geïnteresseerd.’ Ivar wist waarom zijn moeder geïnteresseerd was. Ze zat te springen om kleinkinderen. Al haar vriendinnen hadden schattige kiekjes om mee te pronken, maar zijzelf stond met lege handen. Ivar voelde ergens schaamte omdat hij zijn moeder tekort deed, en vervolgens woede om de schaamte. Het was toch zeker zijn leven? Waarom moest hij zich dankbaar tonen? Maar hij dacht aan de kinderwagens, de bakfietsen en winkelwagens, aan de 25 jaar zorg en financiële bijstand die hij had ontvangen. Hij was het product van al die jaren zwoegen, en de enige manier om die investering te rechtvaardigen leek om zelf zijn steentje bij te dragen in de kinderketen. Met minder werd geen genoegen genomen. Bij hoge uitzondering leek een vervangende dienst geoorloofd, zoals een schitterend talent of een glansrijke carrière. Maar een eenvoudige leraar als hij bleef in gebreke.


Op maandagmorgen stond hij in alle vroegte voor een groep drukke 2e-klassers. Hij wilde net de nagekeken overhoringen gaan uitdelen, toen een van de meisjes met heldere stem vroeg: ‘Meester, heeft u eigenlijk een vriendin?’ De vraag leidde tot grote hilariteit in de klas. Ivar werd door de vraag overvallen, en twijfelde hoe hij zou antwoorden. Uiteindelijk zei hij: ‘Dat is wel een persoonlijke vraag, vind je niet?’ Het meisje bleef aandringen en riep: ‘Ja, maar heeft u nou een vriendin?’ Ivar besloot de vraag te negeren, en begon de overhoringen uit te delen. Hij zag dat het meisje druk aan het fluisteren was met haar vriendinnen.

 

Bij het verlaten van de school moest hij zich door drommen leerlingen een weg banen om bij zijn fiets te komen. Jongens en meisjes lachten, rookten, belden, stoeiden, volledig geabsorbeerd in hun eigen wereld. Ze leken zich er niet van bewust dat ze nog steeds de kinderen van hun ouders waren: dat hun ouders hun eten kookten, hun kleren wasten, de stroom van hun computer betaalden. Zij dienden slechts hun deel te doen: goede cijfers halen op school. De rest werd voor hen gedaan. Eigenlijk was hun leven heel gemakkelijk. Maar ze hadden niets te kiezen, ze waren niet vrij. Hun ouders waren ook niet vrij; zij waren gebonden aan de zorg voor de kinderen. Niemand in het gezin was vrij om te doen wat hij wilde.


Op de fiets naar huis vroeg hij zich af hoe vrij hij zelf was. Hij moest werken om geld te verdienen om een dak boven zijn hoofd te hebben en brood op de plank. Maar hij had een zekere keuze in het werk wat hij deed, hoewel uiteindelijk de arbeidsmarkt en zijn opleiding bepaalden uit wat voor soort werk hij kon kiezen. Wat zou er gebeuren als hij op een dag besloot zijn baan op te zeggen? Dan had hij een acuut geldprobleem, en na enige tijd zou hij zijn woning moeten verlaten. Hij zou weer bij zijn moeder moeten intrekken, zodat zij voor hem kon zorgen, maar daar zou hij niet vrij zijn. Of hij zou op straat moeten gaan leven. Maar dan had hij een dagtaak aan het zoeken van eten en een slaapplaats, net als een dier. Zelfs dieren waren niet vrij. De enige manier om werkelijk vrij te zijn leek om stinkend rijk te zijn. Dan kon je gaan en staan waar je wilde, elke dag. Je kon een week in bed blijven liggen, of plots besluiten om een wereldreis te maken. Je was niet gebonden aan je werk, of je woning. Maar hoe werd je stinkend rijk? Hij herinnerde zich een spreuk die hij ooit ergens had gelezen: everybody has a plan to get rich quick that will not work. Rijk worden was ook hard werken, het vereiste toewijding en volharding. Als je eenmaal rijk was, had je bovendien de zorg over al je bezittingen, over het behoud van je rijkdom. Je leek wel vrij, maar in feite werd je leven bepaald door je bezit.


Thuisgekomen zeeg hij neer in een stoel. Hij voelde zich moe. De stilte in huis drukte op hem, en hij zette muziek op om zijn stemming enigszins te verzachten. Door muziek openden zich vergezichten, kreeg het leven diepte en perspectief. Hij sloot zijn ogen.


In de droom bevond hij zich in een galmende stationshal, terwijl mensenstromen links en rechts van hem door de ruimte kolkten. Hij was op zoek naar het juiste perron, en soms ook naar verscheidene bekenden die opdoken en weer verloren gingen in de massa. Zijn moeder en Pieter kwamen ook nog voorbij, maar ze waren op zoek naar hun eigen trein. Het duurde lang voordat hij eindelijk het perron had bereikt waar hij moest zijn. Het was verlaten.


Ivar ontwaakte in de stoel. Het was donker, en hij had honger. Hij warmde een maaltijd op in de magnetron, en zette de computer aan. Er was een bericht van een meisje op een datingsite. Ze zag er op de foto wel leuk uit, hoewel ze niet meer zo jong was. Ze gaf antwoord op een vraag die Ivar haar had gesteld, bij wijze van introductie. Ze klonk serieus, oprecht. Net als hij werkte ze op een middelbare school. Hij stelde voor om elkaar eens te ontmoeten. Daarna bereidde hij wat lessen van de volgende dag voor, en ging vroeg naar bed.


Een paar dagen later wachtte hij in een rustig café op het meisje. Hij hoopte dat hij haar zou herkennen van de foto. Het bleef vreemd, iemand ontmoeten die je al kende, maar nog nooit in levende lijve had aanschouwd, wiens stem je niet eens kende. Toen ze binnenkwam, liep ze gelukkig meteen op hem af. Ze waren beiden een beetje nerveus, maar dat ging over nadat hij een grapje had gemaakt. Toen kon het gesprek beginnen. Hun interesses kwamen redelijk overeen, daarop had hij haar dan ook uitgezocht. En ze deden ook nog hetzelfde werk, hoewel ze een ander vak gaf dan hij. Er was dus genoeg om over te praten. Het kwam zelfs tot een tweede kopje koffie. Het was een ontspannen gesprek, zoals je met een collega zou voeren. Ze namen hartelijk afscheid, en Ivar wist al dat het bij deze afspraak zou blijven. De hele ervaring leek erg op een sollicitatiegesprek.


Op weg naar huis fietste hij langs het station. Hij zette zijn fiets neer en liep de hal binnen. Een tijd lang bleef hij staan en keek naar de menigte, naar de starre gezichten die haastig hun pad vervolgden. Hij zag niemand die hij kende. Waarom had hij met het meisje afgesproken? Om zijn moeder te plezieren? Of om zichzelf beter te voelen? Om een man te zijn? Terwijl hij de vreemden om zich heen zag kolken, besefte hij dat het was om niet alleen te zijn. Om samen te zijn, niet vrij, maar gebonden. Om niet voor zichzelf te leven. Dat gezin, dat was een buffer, een cocon, zodat je niet verzwolgen werd door de grote anonieme massa. Het was een klein, knus wereldje om te ontkomen uit de grote, lege, koude wereld, uit die zinloze vrijheid die zich niet liet vullen. Misschien was de mens niet geschapen voor vrijheid. Misschien was hij dom om te proberen te overleven als eenling. Wie zou hem bijstaan als zijn moeder, als zijn broers en zusters waren overleden? Iedereen had het te druk met zijn eigen leven, met zijn eigen gezin. Wie niet zijn eigen cocon wist te bouwen, die was gedoemd om koud en eenzaam te eindigen, naamloos en onzichtbaar. Hans en Mirjam hadden het goed bekeken, en Pieter en hij trokken aan het kortste eind.


Ivar slenterde naar een perron, waar de trein zich voor vertrek vulde met mensen. Mensen die elkaar niet kenden, die op elkaar geperst een plekje zochten, om ieder op hun eigen bestemming aan te komen. Toen hij een meisje met een kinderwagen zag, snelde hij met de andere mannen toe om te helpen. Hij tilde moeder en kind de trein in, en glimlachte naar het meisje om aan te geven dat hij het begreep. Omdat ze met teveel waren om elkaar te kennen, was er maar één manier om te overleven. Er was geen keuze. De enige manier was om die grote, anonieme mensenmassa nog iets groter te maken. Om je te verschuilen voor de zinledige vrijheid in een overzichtelijke gevangenis van verwantschap en voorspelbaarheid.

 

 

 

Biografie:

D. van E. is een freelancer, schrijver en redacteur nu werkzaam voor de Universiteit van Leiden.

 

Blog

Contact