Navigatie

 

geschreven door Jeroen Verkroost

 

Ik heb wel eens eerder zo’n plotseling opkomende woedeaanval gehad, of zeg maar gewoon een uitbarsting van onbeheersbare blinde razernij, en de enige mogelijke reactie om die overweldigende uitbarsting van innerlijke destructieve krachten te overleven is haar te richten op datgene wat ze oproept, om alles vrij te laten in een vernietigende orgie van bloed en krakende botten. Maar dit is lang geleden gebeurd, toen ik nog een vat vol opstandige hormonen was. Sindsdien zijn de scherpe kantjes van mijn lagere driften afgesleten door de eroderende werking van de beschaving, zoals Freud wellicht zou opmerken als ik op zijn divan zou liggen, en door het strenge keurslijf van verplichtingen en verantwoordelijkheden waar het gezinsleven mij in dwong.
Mijn toenmalige belager had in mij een sluimerende maar zinderende haat gekweekt door zijn jarenlange pesterijtjes. Maar nadat hij mij één keer teveel als mikpunt van zijn spot had gemaakt kwam de ontlading.
Het was een mooie lentedag een jaar of vijftien geleden, het moet in de vierde klas van de HAVO zijn geweest, we zaten te wachten op de meester die om een of andere reden laat was. Het was biologieles. Mijn kwelgeest bestond het op één of andere manier een pad in mijn broek te proppen, een slijmerig beest vol wratten waaromheen een doordringende geur hing. Later trof mij die geur nog een keer, toen ik een pan zuurkool vond die enkele maanden onderin de keukenkast was verscholen en ondertussen tot een zwarte slijmerige soep was getransformeerd. Kortom, die pad stonk naar de meest afgrijselijke Franse kaas die ik mij kan voorstellen, en die geur alleen al zou voldoende moeten zijn om de kronkels in mijn onderbuik in een onuitwarbare verknoping te verschrikken als een slordig bij elkaar geraapte klos garen. Ik ging zitten en vloog direct weer gillend overeind. Terwijl ik het verminkte en spastisch schokkende beest uit mijn broek viste slaakte de klas verbijsterde maar verrukte kreten, het bloed uit de als een vis op het droge naar zuurstof happende muil droop over mijn hand en op de grond. De meester kwam allicht precies nu binnen en stuurde mij woedend de klas uit met de opdracht dat beest fatsoenlijk af te maken, maar niet nadat ik op mijn knieën de bloedspetters had opgeruimd, waarna ik eerst naar de wc rende om mijn geteisterde ingewanden binnenstebuiten te keren. Terwijl het maagzuur tegen mijn slokdarm bleef opklotsen nam ik het arme beestje – dat er ten slotte verder ook niks aan kon doen - achter een schuurtje op het schoolplein en sloeg met een woeste klap van een schep het beest tot een gescheurd zakje ingewanden, waarna ik naar huis afdroop om mij een week niet meer in de klas te vertonen.  
Ik had mij in de ogen van mijn klasgenootjes voor eeuwig belachelijk gemaakt, maar oneindig veel erger waren de ogen van mijn stille liefde, de prachtige roodharige Ilonka met de mysterieuze blik. Zij lachte me hartelijk uit, met haar prachtige, gulle lach, haar rode jurkje fladderde vrolijk om haar heen en ik wist dat zij me nooit meer voor vol zou aanzien en dat de liefde wreed is.
Toen ik mijn belager ’s avonds op straat tegenkwam explodeerde ik. Geen angst kon zo gruwelijk zijn als mijn laatste vernedering. Het was een achterafsteegje waar ik hem zag ingaan, het licht van de straatlantaarn scheen maar enkele meters naar binnen en hij lostte snel op in de schaduw. Een rat met piekharen alsof hij zijn snorharen in een stopcontact had gestoken schoot voor me langs. Toen ik achter mijn belager aan de duisternis inging drong de stank van rottend afval in mijn neus, ik moest bijna kokhalzen maar de haat deed het bloed door mijn aderen kolken en ontnam mij al snel de zinnen waardoor ik alleen nog voor hem oog had. Ik was toen zestien jaar en omdat niemand het gezien heeft kwam ik er mee weg. Mijn belager belandde voor een half jaar in het ziekenhuis, heeft daarna nooit meer recht gelopen en durfde zijn vinger zelfs achter mijn rug om niet meer naar me te op heffen. Ilonka keek me sindsdien alleen nog met een licht ironische, maar vernietigende spot aan. Een half jaar later verhuisde ze.
Ik was aan één kant geschrokken van mezelf, van de explosieve en destructieve krachten die er in mij schuil gaan, aan de andere kant voelde ik een zekere trots dat ik voor mezelf opgekomen was en ik wist dat ik zo’n vernedering nooit meer over mijn kant zou laten gaan. Sindsdien heeft die duistere kant in mij zich ook niet meer geroerd. Waarschijnlijk straal ik dankzij die uitbarsting een zelfverzekerde kracht uit die potentiële belagers direct afschrikt.

Maar dat was toen. De enige emotionele ontladingen die ik sindsdien nog meemaak zijn de vrijdagmiddagen in het café, die niet alleen worden ingezet, maar ook gesmoord in sloten alcohol. Dat wekelijkse ritueel is voor mij een eerste levenshoefte, iets waar ik naar uitkijk, elke ochtend als ik weer de kracht en motivatie moet vinden om uit bed te kruipen, de gang naar kantoor te maken, de dag te volbrengen achter de computer waar ik steeds weer dezelfde rekenprogramma’s los moet laten op steeds weer dezelfde administratieve cijferbrij. Elke dag weer dezelfde smoelwerken met weer dezelfde belegen humor. Elke dag weer hetzelfde geouwehoer over weer dezelfde vrouwen. Hoewel er soms natuurlijk weer andere sterren aan het firmament verschijnen lijken ze wezenlijk niet te verschillen, en hoewel de éne wat blonder is dan de andere of grotere tieten heeft is het enigste wat uiteindelijk echt van belang is of ze zaadvragende ogen hebben, want op één of andere manier zien ze er altijd heter uit dan de vrouwen waar we het zelf mee moeten doen. Elke dag weer wordt de kaart van de kantine besproken en het totale gebrek aan fantasie van de opsteller aangeklaagd. Er staat precies hetzelfde als vandaag een week geleden, en als vandaag drie jaar geleden, behalve dat hij op veler verzoek twee jaar geleden is uitgebreid met twee salades. Een Griekse salade waaraan de olijven ontbreken en een Franse salade met teveel azijn in de saus. Erg smakelijk zijn ze geen van beide.
Alleen de geboorte van mijn eerste dochter heeft me nog een keer uit de sleur kunnen halen. De tweede was al geen schok meer, hoewel ik liever een jongetje had gewild om mee te gaan voetballen, de derde was routine. En weer een dochter. 
 
Hoe of wat er gebeurd is vanmiddag weet ik eigenlijk niet precies. Alles is gebeurd in een roes, een vlaag van verstandverbijstering. Ik reed rustig van mijn werk naar huis op mijn pas aangeschafte stadsfiets, met drie versnellingen en een antidiefstalchip ingebouwd. Het is een route die ik elke dag rij, door breed opgezette straten waar de eenvormige huizen opgetrokken uit frisse rode baksteen in strakke rijen staan opgesteld, zoals in de arbeiderswijken van oude industriesteden maar dan met een tuintje ervoor die met een nagelschaartje worden bijgehouden maar waar nooit iemand zit. Die huizen staan achter een frisse strook gras en achter elke donkergroene voordeur gaan twee verdiepingen schuil waar een gezin met maximaal drie kinderen en een hond inpast. Die beesten zie je dan ook her en der ronddartelen over de vers geschoren grasveldjes waar ze stiekem als de buren niet kijken hun gevoeg doen zonder dat het wordt opgeruimd en waar je als je even niet oplet dus onoplettend uitglijdt in de bruine, misselijkmakende smurrie die de mens’ beste vriend gul met zoveel mogelijk van zijn vriendjes deelt.
Ik werd opgeschrikt door een idioot die achterlangs kwam scheuren in zijn pooieramerikaansebak, felrood en laag op de weg met verbrede banden en spoilers natuurlijk. Hij sneed me de weg af door voor mijn neus de bocht om te scheuren. Normaal gesproken haal ik mijn schouders daarvoor op. Er is toch weinig wat je eraan kan doen, en een boeddhistische gelatenheid en acceptatievermogen is dan het beste voor hart en bloedvaten. Maar deze klootzak bleef honderd meter verderop stilstaan, wachtend voor het stoplicht. In een opwelling besloot ik verhaal te gaan halen.
Ik klopte op zijn raam en wilde eerst vriendelijk vragen of hij niet wat beter uit zijn ogen wilde kijken, voordat hij mensen van hun sokkel reed. Maar zijn ogen bleven naar voren gericht en verscholen zich achter een reflecterende zonnebril die net zo glansde als zijn kaalgeschoren kop, zijn vingers tikten ongeduldig op het stuur. Toen ik nog een keer klopte en hij me zonder me aan te kijken minzaam zijn middenvinger toonde brak er iets in mij. Van diep van binnen voelde ik een geiser van haat omhoog spuiten die ergens achter in mijn hoofd uitbarstte en mij de zinnen ontnam. Ik voelde alleen nog een ziedende haat, haat tegen die bodemloze domheid, die ongekende onbeschofterigheid, die arrogantie, die onverdraaglijke onverschilligheid.
Ik weet nog dat ik zijn deur opentrok en hem aan zijn oren naar buiten sleurde. Verder herinner ik me weinig, maar toen ik door de politie van hem werd afgetrokken zag ik dat er van zijn gezicht alleen een onherkenbare smurrie van vlees, bloed en modder over was. Uit zijn onderkaak stak een wittig, glanzend stuk bot dat me deed denken aan een door de eeuwen heen gladgeslepen zwerfsteen, uit het rauwe vlees stroomde traag bloed in pulserende golven, op zijn lippen bubbelden bloedbelletjes door het glinsterende slijm heen. Dat had ìk gedaan.  Fascinerend.
Nadat er procesverbaal was opgemaakt op het bureau mocht ik naar huis. Mijn vrouw vertelde ik dat ik van de fiets was gevallen en daardoor mijn handen had beschadigd. Ik heb verder niks gezegd. Zij wordt er toch niks wijzer van. Ik zou ook niet weten wat ik moest zeggen. Ik vond het lekker. Ik vond het geil, geiler dan seks. Had ik dat dan moeten zeggen?
 
April 2007

 

Bio van auteur:

Jeroen Verkroost (1972) is freelance journalist. Zijn journalistiek werkwijze en inspiratie voor onderwerpen vloeien voort uit zijn studies culturele antropologie en Russische taal. Een reportage wordt door hem uitgevoerd als een klein veldwerkonderzoek. Centraal staat de mens in relatie tot zichzelf, met een zekere voorkeur voor de langzaam uitstervende Homo Sovetus.
Nederland bevindt zich in de wereld, de wereld bevindt zich in Nederland. Twee feiten die tot een hoop spanning leiden in het onschuldig kibbelende dorpscafé, dat Nederland nog niet zo lang geleden leek. De enige manier om die spanning te verminderen, is door een brug te slaan tussen de wereld buiten ons en de wereld binnen ons.

 

 

Blog

Contact